Toen ik begon met opruimen wist ik intuïtief dat opruimen over meer gaat dan alleen spullen, maar op welke manier dat in elkaar stak, dat ontdekte ik gaandeweg.
Die eerste spullen die je huis verlaten, dat gaat nog redelijk makkelijk. Maar dat ‘makkelijk’ dekt ook maar half de lading. Je blijkt aan de ene kant met gemak ongedragen schoenen weg te kunnen doen, maar die lekke regenlaarzen van je kinderen daarentegen, daar kom je maar niet los van. Het lukt je zonder moeite om een ooit duur - maar nu in ongebruik geraakt - fitnessapparaat te verkopen, maar oude poetslappen met gaten moeten zorgvuldig bewaard, gewassen en gevouwen.
Gaandeweg merk je dat het afstand kunnen doen van iets, zelden om de spullen zelf gaat. Het gaat niet om het beredeneren waarom het echt geen zin heeft om vast te houden aan hobbyspullen die al jaren ongebruikt in de kast liggen, dat de kans heel klein is dat je ooit nog in die schoolboeken van vroeger gaat kijken (die je bewaard hebt als naslagwerk), dat je kinderen echt nooit meer in hun babykleren gaan passen of met hun eerste speelgoed gaan spelen.
Frappant genoeg gaat het niet om de rede.
Het gaat om het gevoel.
Opruimen blijkt uiteindelijk zelden om de spullen zelf te gaan, maar om een dieper liggende reden.
Dieper liggende emoties bij het opruimen
Ik heb een aantal dieper liggende emoties op een rij gezet, die ik niet alleen bij mezelf ben tegengekomen, maar die ik bij vrijwel alle andere opruimers heb gezien.